De volumes in de land- en tuinbouw staan onder druk en zullen dit jaar naar verwachting licht dalen. Wel staat de sector er financieel goed voor. Na een sterk 2023 lijkt ook dit jaar relatief gunstig te worden door hoge, stabiele prijzen en lagere kosten. Toch is het natte weer een onzekere factor, blijk uit het rapport 'Voorzichtig herstel' van ABN Amro.
De akkerbouwvolumes staan onder druk. Door de aanhoudende regen in het voorjaar is het zaaien en poten namelijk vertraagd of soms mislukt. De grote hoeveelheid regen kan niet alleen het zaaien onmogelijk maken, maar ook de kwaliteit van de producten aantasten. Daartegenover nemen de volumes in de belichte teelt juist toe. Dit komt doordat de energieprijs lager ligt en waardoor de kassen weer meer belicht kunnen worden. Al met al verwacht ABN AMRO een daling van 1,5 procent van de volumes dit jaar en van 3 procent volgend jaar.
Het lagere aanbod van agrarische producten in combinatie met de blijvend hogere vraag zorgt ervoor dat de prijzen van akkerbouw-, pluimvee- en varkenshouderijproducten in 2024 naar verwachting op een hoog niveau blijven. Door een hogere vraag zullen de melkprijzen dit jaar iets hoger liggen dan vorig jaar. De kosten liggen tegelijkertijd lager. De kunstmestprijzen zijn weer op een redelijk niveau en ook de voerkosten liggen lager dan twee jaar geleden. Wel zijn door het natte voorjaar de kosten en de aanloop naar het einde van derogatie voor de mestafzet flink gestegen en zorgt de hogere rente voor hogere financieringslasten.
Opvolgers en arbeidskrachten moeilijk te vinden
Er werken zo'n 180.000 mensen op vaste basis in de agrarische sector. Het grootste deel daarvan bestaat uit familieleden van het bedrijfshoofd; zijn of haar partner en meewerkende familie. Iets minder dan 40 procent van de werknemers komt van buiten het gezin. In deze aantallen zijn de flexibele arbeidskrachten niet meegenomen. De inzet van deze werknemers is vooral cruciaal tijdens piekperioden, als er bijvoorbeeld geoogst moet worden. Uit de laatste beschikbare cijfers van de Wageningen Universiteit blijkt dat circa 40.000 arbeidskrachten structureel worden ingehuurd. Tijdens piekperioden loopt dit op naar 105.000 arbeidskrachten. Dit zijn met name arbeidsmigranten.
Het aantal bedrijven in de sector is de afgelopen jaren flink afgenomen. De komende jaren zet de krimp door als gevolg van opkoopregelingen en verduurzamingsopgaven. Dit zorgt naar verwachting voor een lagere totale vraag naar arbeid. Daarnaast treedt door verdere automatisering en robotisering in de sector verdere krimp op in de arbeidsvraag. Dit wil echter niet zeggen dat de sector op het gebied van arbeid geen uitdagingen heeft. De sector kampt met een sterke vergrijzing, een concurrentieslag om arbeidskrachten uit Midden- en Oost-Europese landen en een matige aantrekkelijkheid voor werknemers.
Circa een derde van de werkenden in de landbouw is ouder dan 55 jaar. Het grootste deel hiervan zijn de bedrijfshoofden. Het percentage 55-plussers onder de arbeidskrachten van buiten het gezin is vele malen lager. Echter, veel van deze benodigde arbeidskrachten zijn arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europese landen. De land- en tuinbouw concurreert om deze werknemers met werkgevers uit het land van oorsprong die steeds hogere lonen kunnen betalen en met binnenlandse sectoren die naarstig om nieuwe krachten verlegen zitten. Tot slot is door de aard van het werk, de onzekerheden rond wet- en regelgeving en maatschappelijke vraagstukken lastiger om personeel te vinden. Tot slot speelt onduidelijkheid over toekomstperspectief een rol in het vinden van een bedrijfsopvolger in de land- en tuinbouw.
De sector over tien jaar
ABN AMRO verwacht dat over circa tien jaar de stikstofuitstoot uit de landbouw is gehalveerd. Deze halvering zal tot stand komen door een combinatie van uitkoop, innovatie en management-maatregelen. Dit betekent tevens een krimp van zowel de varkens- als de melkveestapel. Bedrijven zullen dan minder kunstmest gebruiken en meer gebruik maken van kunstmestvervangers, ook wel Renure genoemd. Dit is stikstof gewonnen uit mest van het vee dat in Nederland wordt gehouden.
Daarnaast vindt een verschuiving plaats in de consumptie van dierlijke naar plantaardige eiwitten. Supermarkten hebben aangegeven binnen hun assortiment meer op plantaardige eiwitten te willen sturen. Nu bestaat het consumptiepatroon in Nederland volgens het Voedingscentrum nog uit circa 57 procent dierlijk en 43 procent plantaardig. Het doel is om in 2030 op een gelijke verhouding te zitten en daarna richting 60 procent plantaardig en 40 procent dierlijk te gaan. Dit betekent dat akkerbouwers met de teelt van specifieke eiwitrijke gewassen een belangrijke rol kunnen spelen.