Kalibemesting voor kwaliteit
Kali beschikbaarheid (K-PAE), K-nalevering (K–CEC) en CEC–bezetting:
K–PAE laag (50 kg K/ha) dosering: 180 kg/ha K2O
K–CEC laag (<2%) dosering: 300 kg/ha K2O
CEC–bezetting laag (<95%) dosering: 300 kg/ha K2O
Gewassen als aardappelen, uien en spruiten vragen pas veel kali bij de vorming van het te oogsten product. Dit is pas in het groeiseizoen. Tot die tijd moet de kali die voor de teelt is gestrooid los in de grond blijven. Hierdoor ontstaat een grote kans op uitspoeling. Ons advies is om kali toe te dienen wanneer de plant het nodig heeft, dus in het seizoen. Indien het grondmonster/aanname van kaliumtoestand van de bodem normaal is, kan er een kaliumbemesting aangehouden worden van 170–220 kg K2O. Bovendien signaleren we dat makkelijk groeiende rassen positief reageren op extra kali (o.a. Abacus en Gingantus). De wat moeilijk groeiende rassen (o.a. Profitus en Albarus) hebben liever een iets gematigde kaliumbehoefte. Reken hierbij een rasbehoefteverschil van 40 kg K2O.
De kalibemesting kan met diverse kalimeststoffen uitgevoerd worden. Dit kan met specifieke kaliummeststoffen, zoals patentkali, poly-kaliumsulfaat, kaliumsulfaat of n(p)k meststoffen zoals 14–00–24, 13–06–23 of 16–00–32. Afgelopen seizoen zagen wij op ons proefveld ook positief resultaat wat betreft de kwaliteit met behoud van dezelfde kilo-opbrengsten van een gedeelde kaliumgift, waarin een tweede gift in juni/juli werd toegepast. De stokken en spruiten in deze proefvelden vielen tot aan de oogst op met hun stevigheid. Indien bijvoorbeeld de stikstofbasis geheel wordt gegeven met een rijenbemesting, schept dit de mogelijkheid om kalium op een los tijdstip van stikstof op het ideale moment te geven. Bij een splittoepassing kunt u de eerste gift vlak na poten toedienen en de tweede gift eind juni toepassen.
Bron: Mol Agrocom